vocabulariumoefening en stamtijden

 

1. Vocabulariumoefening.

 

In de middenkolom zet je van de substantieven :de genitief (voluit), het genus (man., vr., onz.)
  de werkwoorden:de eerste persoon enk. (voluit)
  de adjectieven: eerste klasse: vr. en onz. vorm
    tweede klasse:uitgang van man. vr. en onz. + genitief
  de andere woorden: woordsoort: bijw., telw., voegw., vnw., voorz.
(de andere informatie schrijf je voluit).
  de voorzetsels de naamval (acc. of abl.)

a) puer .
b) cornu . ;
c) oppidum .
d) aeger , ,
e) celeritas .
f) sapiens , ;
g) spes .
h) epulae .
i) castra .
j) copiae .
k) nauta .
l) vis (geen gen. enk.) . ; ;
m) auxilium .
n) prope . + .
o) inter . + . ;
p) fieri ; ;
q) imperare ;
r) iacere      /       /
s) praebere
t) sumere
u) praeterire
v) sacerdos . of .
w) semper .
x) laetus , ;
y) quis? . ?

2. Geef de stamtijden van volgende werkwoorden.

  Schrijf de eerste persoon steeds voluit en geef alle vertalingen.
a) solvere ; ;
b) ducere ;
c) tangere ; ;
d) dare
e) capere