Het betrekkelijk voornaamwoord ontleent: |
|
1. zijn genus en getal aan het antecedent
2. zijn naamval aan de functie die het vervult in de betrekkelijke bijzin.
|
|
|
Urbs, quam vides, magna est
De stad, die je ziet, is groot. |
Opmerking
|
|
|
• Wanneer het antecedent onbepaald is gebruikt
het Latijn quicumque, quaecumque, qoudcumque of quisquis, quidquid |
|
|
Quodcumque narrat, verum est
Al wat hij vertelt is waar.
|
|
|
Quaecumque verba dicis, vera sunt
Alle woorden die je zegt, zijn waar .
|
|
|
Quidquid narrat, verum est.
Al wat hij vertelt is waar. |
• Het pseudo-relativum:
|
Wanneer de Latijnse zin begint met een
betrekkelijk voornaamwoord, spreken we van een pseudo-relativum
(schijn-betrekkelijk voornaamwoord). Dit betrekkelijk voornaamwoord verwijst
naar een antecedent in de voorgaande zin. |
|
Achilles magno impetu in Hectorem rediit. Quem brevi
pugna occidit.
Achilles keerde in snelle vaart naar Hector terug. Die doodde hij in een
kort gevecht.
|
|
Romulus Urbem condidit. Quod difficile erat…
Romulus stichtte Rome. Maar dat was moeilijk.
|
|
Galli montem Capitolinum expugnare temptabant. Quae arx
ab anseribus servata est.
De Galliërs probeerden de Capitoolheuvel te veroveren. Maar die burcht
werd door de ganzen gered.
|