voc.II.transitus p.11
Flash-kaarten
Druk op "volgende" om de oplossing te zien of om naar het volgende woord te gaan. Druk op "verwijder" als je het woordje reeds kent. Je kan de oefening helemaal opnieuw starten door op F5 te drukken.
Volgende
Verwijder
narrare narro /vertellen navigare navigo / varen numerare numero / tellen ornare orno / versieren; in orde brengen parare paro / klaarmaken portare porto / dragen pugnare pugno / vechten rogare rogo / vragen servare servo / bewaren; redden vocare voco / roepen; noemen apparere appareo / verschijnen debere debeo / moeten; verschuldigd zijn docere doceo / onderrichten dolere doleo / lijden; betreuren exercere exerceo / oefenen florere floreo / bloeien habere habeo / hebben; houden; beschouwen als iacere iaceo / liggen maerere maereo / treurig zijn (om) nocere noceo / schaden patere pateo / openstaan; duidelijk zijn placere placeo / bevallen; behagen praebere praebeo / verschaffen ridere rideo / lachen; uitlachen tacere taceo / zwijgen tenere teneo / houden; vasthouden terrere terreo / bang maken timere timeo / vrezen valere valeo / gezond zijn; waard zijn; in staat zijn carpere carpo / plukken claudere claudo / sluiten dicere dico / zeggen; spreken; noemen discedere discedo / uiteengaan; weggaan dividere divido / verdelen ducere duco / leiden; houden voor fluere fluo / vloeien intellegere intellego / inzien metuere metuo / vrezen mittere mitto / zenden; laten gaan pascere pasco / weiden; voeden promittere promitto / beloven scribere scribo / schrijven sumere sumo / nemen trahere traho / trekken; rekken vivere vivo / leven custodire custodio / bewaken dormire dormio / slapen finire finio / beëindigen; begrenzen impedire impedio / belemmeren