Voc. II caput 4 tot en met caput 6

Flash-kaarten

Druk op "volgende" om de oplossing te zien of om naar het volgende woord te gaan. Druk op "verwijder" als je het woordje reeds kent. Je kan de oefening helemaal opnieuw starten door op F5 te drukken.

quattuortelwoord / vier
quartusa, um / vierde
hortarihortor hortatus sum / aansporen
vererivereor veritus sum / vrezen; ontzag hebben voor
sequisequor secutus sum / volgen; najagen
largirilargior largitus sum / rijkelijk schenken
patipatior passus sum / verdragen; dulden
culpaculpae vr. / schuld
victorvictoris man. / overwinnaar
plebsplebis vr. / de plebejers; volk
conariconor / proberen
morarimoror, moratus sum / treuzelen; ophouden
precariprecor precatus sum / bidden; smeken
faterifateor fassus sum / bekennen
polliceripolliceor pollicitus sum / beloven
irasciirascor - / boos worden
loquiloquor locutus sum / spreken; noemen
nitinitor nisus of nixus sum / steunen op; zich inspannen
proficisciproficiscor profectus sum / vertrekken
expeririexperior expertus sum / beproeven; ondervinden
oririorior ortus sum / ontstaan; opkomen
-gredi-gredior -gressus sum-gaan
morimorior mortuus sum sterven
interdumbijwoord / soms
poenapoenae vr. / straf; boete
paxpacis vr. / vrede
senatorsenatoris man. / senator
admirariadmiror admiratus sum / zich verwonderen; bewonderen
comitaricomitor comitatus sum / vergezellen
imitariimitor imitatus sum / navolgen
confitericonfiteor confessus sum / bekennen
mererimereor meritus sum / verdienen; zich verdienstelijk maken
complecticomplector complexus sum omarmen; begrijpen
frui+ ablatief fruor fructus sum / genieten van
nascinascor natus sum / geboren worden
oblivisci+ genitief obliviscor oblitus sum / vergeten
queriqueor questus sum / klagen
uti+ ablatief utor usus sum / gebruiken; beschikken over
potiri+ ablatief potior potitus sum / bemachtigen; beheersen
aggrediaggredior agressus sum / ondernemen; aanvallen
ingrediingredior ingressus sum / binnengaan; beginnen
progrediprogredior progressus sum / verdergaan
regiaregiae vr. / paleis
reginareginae vr. / koningin
servaservae vr. / slavin
vestisvestis vr. / kledij
ictusictus man. / slag
alteraltera alterum / de andere
publicusa, um / officieel; openbaar
perseverarepersevero, perseveravi, perseveratum / volharden
vetareveto, vetui, vetitum / verbieden
vertereverto, verti, versum / omkeren; veranderen in
avertereaverto, averti, aversum / afwenden; ontvreemden
exstinguereexstinguo, exstinxi, exstinctum / uitdoven; vernietigen
fingerefingo, finxi, fictum / vormen; verzinnen
laederelaedo, laesi, laesum / kwetsen; beledigen
etiambijwoord / ook; zelfs; nog
moxbijwoord / weldra
profectobijwoord / beslist
spontebijwoord / spontaan
quiavoegwoord / omdat
praedapraedae vr. / buit; prooi
secareseco, secui, sectum / snijden; doorsnijden
hichaec, hoc; huius / deze; dit
isteista, istud; istius / die; dat
illeilla, illud; illius / die; dat
isea, id; eius / die, dat
idemeadem, idem; eiusdem / dezelfde; hetzelfde
idem ac of atquedezelfde; hetzelfde als
ipseipsa, ipsum; ipsius / zelf; precies
contemnerecontemno, contempsi, contemptum / minachten
audaciaaudaciae vr. / lef
exemplumexempli onz. / voorbeeld
exitiumexitii onz. / ondergang
scelussceleris onz. / misdaad
reditusreditus man. / terugkeer
aciesaciei vr. / scherpte; slagorde
clarusclara clarum / helder; beroemd
suaderesuadeo, suasi suasum / aanraden
persuaderepersuadeo, persuasi, persuasum / overtuigen; overhalen
quinquetelwoord / vijf
quintusquinta, quintum / vijfde
timidustimida, timidum / vreesachtig
crearecreo, creavi, creatum / scheppen; kiezen tot
essesum, fui / zijn
fierifio, factus sum / worden
viderivideor , visus sum / schijnen
maneremaneo, mansi, mansum / blijven
appellariappellor appellatus sum / genoemd worden; heten
nominarinominor, nominatus sum / genoemd worden; heten
vocarivocor, vocatus sum / genoemd worden; heten
dicidicor , dictus sum / genoemd worden; heten
haberihabeor habitus sum / beschouwd worden als
dictatordicatoris man. / dictator
princepsprincipis man. /voornaamste; keizer
oratioorationis vr. / redevoering
incolumisincolumis, incolume; incolumis / ongedeerd
edereedo, edidi, editum / voortbrengen; uitgeven
repetererepeto, repetivi, repetitum / teruggaan naar; terugvragen; herhalen
humanushumana, humanum / menselijk
inhumanusinhumana, inhumanum / onmenselijk
quoquebijwoord / ook
taurustauri man. / stier
pespedis man. / voet
audereaudeo, ausus sum / durven
fulgerefulgeo, fulsi, - / schitteren; bliksemen
deniquebijwoord / ten slotte
tergumtergi onz. / rug
osoris onz. / mond; gelaat
saltussaltus man. / bergwoud; bergpas
egregiusegregia, egregium / uitstekend
fidusfida, fidum / trouw
mitismitis, mite; mitis / zacht
suspicarisuspicor suspicatus sum / vermoeden; verdenken
misceremisceo, miscui, mixtum / vermengen; verwarren
sterneresterno, stravi, stratum / neerleggen; uitspreiden; bedekken
quidembijwoord / weliswaar; tenminste; meer bepaald
vixbijwoord / nauwelijks
velutvoegwoord / zoals; alsof; als het ware
quiquae, quod; cuius / die, dat
quicumquequaecumque, quodcumque; cuiuscumque / al wie, al wat; elke... die, elke ... dat
quisquis-, quidquid / al wie, al wat
quis?quae?, quid?; cuius? / wie? wat?
pugnapugnae, vr. / gevecht
impetusimpetus man. / aanval, opwelling
umbraumbrae vr. / schaduw
divitiaedivitiarum / rijkdom
astrumastri onz. / ster
vestigiumvestigii onz. / spoor
centuriocenturionis man. / honderdman
fonsfontis man. / bron
imberimbris man. / regenbui
mosmoris man. / gewoonte; zede
odorodoris man. / geur
pecuspecoris onz. / vee
antiquusantiqua, antiquum / oud
superaresupero, superavi, superatum / overwinnen; overtreffen
commoverecommoveo, commovi commotum / hevig bewegen; diepe indruk maken
lugerelugeo, luxi, luctum / rouwen; betreuren
succederesuccedo, successi, successum / gaan onder; opvolgen; aflopen
mentirimentior, mentitus sum / liegen
transiretranseo, transii, transitum / oversteken
consiliumconsilii onz. / beraadslaging; raad; plan
dexterdextra, dextrum / rechts
par+ dat. par, par; paris / gelijk aan; opgewassen tegen
ergobijwoord / dus
dextradextrae vr. / rechterhand
lacrimalacrimae vr. / traan
turbaturbae vr. / verwarring; massa
stipendiumstipendii onz. / belasting; soldij; legerdienst
minariminor, minatus sum / bedreigen
accendereaccendo accendi, accensum / in brand steken
sisteresisto, stiti, sistum / doen staan; gaan staan
consistereconsisto, constiti, - /halt houden; bestaan uit
constituereconstituo, constitui, constitutum / opstellen; vaststellen; beslissen
dimitteredimitto, dimisi, dimissum / wegzenden; laten gaan
quivisqauevis, quidvis/quodvis, cuiusvis / om het even wie; om het even wat; om het even welke
ferebijwoord / bijna; meestal
hucbijwoord / hierheen
simulbijwoord / tegelijk
priusquamvoegwoord / alvorens
extra+ acc. voorzetsel / buiten
intra+ acc. voorzetsel / binnen
iuxta+ acc. voorzetsel / naast
sextelwoord / zes
sextussexta, sextum / zesde
constareconsto, constiti, - / vaststaan; bestaan uit; kosten
putareputo, putavi, putatum / menen
mundusmundi, man. / wereld
carcercarceris man. / kerker
legiolegionis vr. / legioen
oratororatoris man. / redenaar
ververis onz. / lente
captivuscaptiva, captivum / gevangen
turbareturbo, turbavi, turbatum / in verwarring brengen
arbitrariarbitror, arbitratus sum / menen
laetarilaetor, laetatus sum /vrolijk zijn
censerecenseo, censui censum / van oordeel zijn; beslissen
oportereoportet, oportuit / het behoort
evadereevado, evasi evasum / ontkomen; uitlopen
sineresino, sivi, situm laten gebeuren
deciperedecipio, decepi, deceptum / misleiden
iurareiuro, iuravi, iuratum / zweren
modusmodi man./ wijze; maat
superbiasuperbiae vr. / trots
iugumiugi onz. / juk; bergkam
deditiodeditionis vr. / overgave
aditusaditus man. / toegang
gemitusgemitus man. / gezucht
aequusaequae, aequum / gelijk; billijk
honestushonesta, honestum / achtbaar; hoogstaand
paratusparata, paratum / bereid
singulisingulae, singula / één voor één; afzonderlijk
summussumma, summum / hoogste; de top van
tutustuta, tutum / veilig
armarearmo armavi, armatum / bewapenen
intueriintuor, intuitus sum / bekijken
demitteredemitto, demisi demissum / laten vallen
traderetrado, tradidi, traditum / overhandigen; toevertrouwen; uitleveren
conficereconficio, confeci, confectum / afmaken
subiresubeo, subii, subitum / naderen; opvolgen; ondergaan
ne ... quidembijwoord / zelfs niet
nondumbijwoord / nog niet
postremobijwoord / ten slotte
qua?bijwoord / waarlangs?
autvoegwoord / of
animusanimi man. / geest; gemoed; moed
curarecuro, curavi, curatum / zorgen voor
speraresperavi, speratum / hopen
traduceretraduco traduxi, traductum / brengen over
traiceretraicio, traieci, traiectum / brengen over; oversteken; doorboren
trans
voorzetsel + acc. / over
capilluscapilli man. / haar
ramusrami man. / tak
miseriamiseriae vr; / ellende
philosophiaphilosophiae, vr. / filosofie
ponspontis man. / brug
barbarusbarbara, barbarum / onbeschaafd
lentuslenta, lentum / traag
situssita, situm / gelegen
subitussubita, subitum / plotseling
soleresoleo solitus sum / gewoon zijn
deligeredeligo, delegi delectum / uitkiezen
iterumbijwoord / opnieuw
consciusconscia, conscium / medeplichtig; bewust
posteruspostera, posterum / volgende
integerintegra, integrum / ongeschonden
collocarecollocavi, collocatum / plaatsen
mirarimiror, miratus sum / bewonderen; zich verwonderen
agnoscereagnosco / erkennen; bekennen
incidereincido, incidi ,(incasum) / vallen op; voorvallen
irrumpereirrumpo, irrupi, irruptum / binnendringen
minuereminuo, minui, minutum / verminderen
reponererepono, reposui, repositum / terugplaatsen
rursusbijwoord / opnieuw