Voc.II. transitus p.13

Flash-kaarten

Druk op "volgende" om de oplossing te zien of om naar het volgende woord te gaan. Druk op "verwijder" als je het woordje reeds kent. Je kan de oefening helemaal opnieuw starten door op F5 te drukken.

egopersoonlijk voornaamwoord / ik
tupersoonlijk voornaamwoord / jij
(se)persoonlijk voornaamwoord / zich
is, ea, idpersoonlijk voornaamwoord / hij; zij; het
nospersoonlijk voornaamwoord / wij
vospersoonlijk voornaamwoord / jullie
ii, eae, eapersoonlijk voornaamwoord / zij
meusmea, meum / mijn
tuustua, tuum / jouw
suussua, suum / zijn, haar, hun
eius(= gen. enk. van is, ea, id)zijn, haar
nosternostra, nostrum / ons, onze
vestervestra, vestrum / jullie
eorum, earum(= gen. mv. van is, ea, id) / hun
dolusdoli man. / list
ludusludi, man. / spel; school
viaviae vr; / weg
bellumbelli onz. / oorlog
muliermulieris vr. / vrouw
laetuslaeta, laetum / vrolijk; er goed uitziend
invitareinvito / uitnodigen
monstraremonstro / tonen
viderevideo / zien
domibijwoord / thuis
semperbijwoord / altijd
ac of atquevoegwoord / en
cumvoegwoord / toen, wanneer
dumvoegwoord / terwijl