Taalstudie: de substantieven van de tweede klasse.
|
Naast de substantieven van de eerste klasse bestaan er ook
substantieven van de tweede klasse. |
Verschillen met de substantieven van de eerste
klasse: |
|
• Ze eindigen niet op –us, -a, -um, maar
hebben uiteenlopende uitgangen. |
|
• Je kan het
genus niet afleiden uit de
uitgang . |
|
• In het meervoud zijn er
gedeeltelijk andere uitgangen: |
|
|
De man. en vrouw. subst. eindigen in het
mv. op : -es |
|
|
De onz. subst. eindigen in het mv. op:
-a |
|
• De woorden ondergaan vóór de
meervoudsuitgang kleine wijzigingen: |
|
|
bv.
|
pater : patr-
nomen: nomin- |
|
Ook in de tweede klasse maken we gebruik van een
verbuigingsmodel of paradigma: |
|
Voor de man. en vrouw. subst. gebruiken we :
dux |
|
Voor de onz. subst. gebruiken we: corpus
|
|
Substantieven van de tweede klasse (3de
verbuiging) |
|
Man. en vrouw. |
onzijdig |
Enk. |
dux |
corpus |
Mv. |
duc - es |
corpor - a |
|
Taalstudie: vraagzinnen
|
De Latijnse vraagzin wordt ingeleid door een vragend
woord: |
|
Ubi luna est?
: Waar is de maan? |
|
Ofwel begint de Latijnse vraagzin met een woord waaraan een
vraagpartikel –ne is gekoppeld. Het wordt in het Nederlands niet
vertaald. |
|
Estne Marcus miles? Is Marcus een soldaat? |
|